zondag 30 september 2007

Werkprogramma Schiedamse kerken

Najaar 2007 - De Ark - Gevangenen bezoeken
Winter 2007/08 - Oud Kath. - Hongerigen voeden
Voorjaar 2008 - Morgenstond - Herbergen vreemdelingen
Najaar 2008 - St.Jan d.D/Visitatie - Doden begraven
Winter 2008/09 - NPB - Dorstigen laven
Voorjaar 2009 - Leger des Heils - Naakten kleden
Zomer 2009 - … - Zieken bezoeken

De politieke relevantie van barmhartigheid

Barmhartigheid in een wereld waarin alles al geregeld is… waarin de sociale wetgeving op orde is en de al te schrijnende armoede van hen die niet ‘im Weltinnenraum des Kapitals’ leven door middel van een stevige vreemdelingenwetgeving buiten de deur wordt gehouden. Zien, bewogen worden, in beweging komen. Hoe relevant is dat? Op dit moment misschien wel relevanter dan ooit. Maar wat betekent dat voor ons, in een samenleving waarin de gevangenen van overheidswege worden begeleid, waarin naaktheid niet verwijst naar armoede, maar een symbool is van begerenswaardigheid? Waarin dorst wordt overschaduwd door opgehitste begeerte. Waarin vreemdelingen van overheidswege uit de samenleving worden geweerd. Waarin hongerigen zeldzaam zijn geworden – de populariteit van voedselbanken ten spijt en waar alle doden keurig begraven worden – huisdieren incluis. Slechts de ouden en de zieken zijn zichtbaar vereenzaamd – maar ook dat kan worden afgekocht.

Toch wordt op dit moment de relevantie van het soort waarde dat zich in barmhartigheid manifesteert breder erkend dan in voorbije jaren. Wij hebben de wind mee, zou je kunnen zeggen. De kerken en waar de kerken voor staan komen weer in beeld bij politiek en bestuur. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de oproep van onze commissaris van de Koningin aan de kerken om zich actief open te stellen voor mensen op zoek naar rust en bezinning . Dat blijkt ook uit de tekst van het regeerakkoord van begin dit jaar:
Wij willen werken aan een samenleving waarin mensen zich duurzaam met elkaar verbonden weten.

De verbinding tussen mensen, de betrekkingen, staan weer op de agenda, zo lijkt het. En de breed erkende basis van die betrekkingen is het menselijke vermogen tot onbaatzuchtige wederkerigheid. Dat moet de ruimte krijgen, geoefend worden, zo erkennen ook politieke denkers. Dat is voor het eerst sinds de late jaren zeventig. Voor dit tijd werd de publieke discussie bepaald door begrippen als solidariteit – die moest worden vertaald in wetgeving, in rechten en plichten. Daarna, rond 1980, ging het politieke schip overstag. Dertig jaar geleden… toen ontstond er een no-nonsense-wereld, de tijd van het postmoderne kapitalisme brak aan. Daarin werd spiritualiteit een consumptiegoed, de kerk gemarginaliseerd tot bijzondere horeca-instelling of een institutioneel toevluchtsoord voor fijnbesnaarden en identiteitszoekers.

Maar die tijd is voorbij en intussen gaat dat schip weer een andere koers varen, een koers waarbij barmhartigheid een bijzondere plek kan krijgen – als wij daar wat van maken. Misschien is het aardig om eens dertig jaar terug te gaan, naar de tijd van de kabinetten Den Uyl, Van Agt, die woelige jaren. En de rust die daarna intrad na enkele jaren Lubbers. Dat kan ons iets leren over de koerswijziging in onze tijd.

De handtas van Thatcher
Er zijn van die momenten waarop de geschiedenis een andere wending lijkt te nemen. Zo kan men het congres waarop Margaret Thatcher tot partijleider van de Engelse conservatieven werd gekozen, beschouwen als een moment waarop het politieke denken overstag ging. Bij die gelegenheid pakte zij 'the Constitution of Liberty' van Von Hayek uit haar handtas sloeg met het boek op de tafel. 'This is what we believe' sprak ze streng.

Hayek fulmineert in dat boek tegen de planeconomie en betoogt dat democratisch bestuur samen met de werking van de markt een effectief tegengif zal bieden tegen het totalitarisme van links en rechts. Hiermee maakte hij en passant van de homo economicus de ideale burger en de bewaker van de open samenleving .

Thatcher werd prime minister in 1979 en transformeerde de Britse economie met harde hand. Succes maakt navolgers. In kringen van sociologen en politici werd de 'homo economicus' van de economen ontdekt en – is er een direct verband? – Ruud Lubbers introduceerde enkele jaren later 'de calculerende burger' als werkbare minitheorie voor het oplossen van maatschappelijke problemen. Het werd zwaar weer voor de aanhangers van grote verhalen, ambities en principes. Grote plannen voor de ontsluiting van de Randstad met een geavanceerd openbaar vervoer werden ter zijde geschoven (wat kost dat, wat levert dat op). Economische principes zoals 'de vervuiler betaalt', 'stringent begrotingsbeleid', 'no nonsense' kleurden de discussies in over het functioneren van de overheid. Tot op de huidige dag domineert het mensbeeld van de calculerende burger en de praktische overheid het politieke debat en de dagelijkse praktijk van de overheid. De wereld van de politiek is een wereld die politici en maatschappijwetenschappers kunnen begrijpen en uitleggen – en wat ze kunnen uitleggen is gebaseerd op het redeneren rond de economische mens, de mens die slechts wordt gedreven door zijn behoeften.

Balkenende en de handtas
Intussen is het tij aan het keren. Ook nu hangt er een belangrijke wijziging in de politieke cultuur in de lucht – eentje die net zo ingrijpend is als die van zo'n kwart eeuw geleden toen Thatcher Von Hayek adopteerde en Lubbers de calculerende burger uitvond. Niet alleen de zakelijke overwegingen van die burger, maar ook zijn onderlinge verhoudingen en de verhouding met de samenleving komen op de politieke agenda te staan. Het is aardig om 5 jaar na dato eens te herlezen wat in het Strategisch Akkoord van Balkenende 1 staat geschreven over de rol en de plek van de overheid:
Inzet is een samenleving waarin een ieder in vrijheid, welvaart en zekerheid kan leven op basis van wederzijds respect en verantwoordelijkheid. Dat is geen natuurlijk gegeven. Het vergt een voortdurende inspanning en inzet van burgers en maatschappelijke instituties èn een overheid die handhaaft en handelt maar die ook onderkent dat een samenleving meer is dan een markt en een overheid.

De burger is in deze politieke opvattingen niet langer een klant, een consument met louter zakelijke betrekkingen met de samenleving. Vervolgens wordt ook de natuurlijke, 'automatische' ontwikkeling van de samenleving in het strategische akkoord afgewezen als enig bestuurlijk principe: er is weer werk aan de winkel. En tenslotte is er in Nederland expliciet ruimte voor iets dat meer is dan markt en overheid. In dat licht is de brief van Jan Franssen aan de kerken in zijn provincie geen onbetekenend incident, maar een signaal van een ander klimaat – een signaal waaraan de kerken overigens geen enkel praktisch gevolg hebben gegeven.

Hoe men daar verder ook over mag oordelen: al deze teksten markeren een breuk met het idee dat burgers moeten worden gezien als louter behoeftebevredigende, nutsgerichte, calculerende wezens. Mag men aan deze tekst van Balkenende dezelfde waarde toekennen als aan de handtas van Thatcher? Daar is aanleiding toe.
Destijds, sedert midden jaren zeventig, was er een in ernst toenemend debat over de verzorgingsstaat en de effecten daarvan op vrijheid en vitaliteit in de samenleving. En dat schiep een klimaat waarin Thatcher een positie kon krijgen. Ook nu is er sprake van een breder, klimaatbepalend debat. Dit maal rond de effecten van het postmoderne kapitalisme en dat is een debat waarin de betrekkingen tussen mensen een relevant onderwerp zijn geworden. Dat gaat over zulke uiteenlopende kwesties als globalisering, normen en waarden, godsdienst, maar ook over sociale cohesie.

Getuigen voor de zaak van de wederkerigheid
Daarin is onder andere het onderzoek van Robert Putnam naar het verenigingsleven in de Verenigde Staten van betekenis geweest. In zijn boek Bowling Alone beschrijft hij de werking van het geldende mensbeeld: voorheen gingen groepen mensen gezellig samen bowlen, hielden in de club hun zaakjes goed bij en die clubs organiseerden vrolijke competities (model Fred Flintstone). Bowlen is nog steeds populair maar intussen doet men dat nauwelijks meer in clubverband. Tegenwoordig huur je gewoon alleen of met wat vrienden een baantje in de bowlinggelegenheid. Amerikanen zijn massaal getransformeerd van clublid tot klant en men koopt tegenwoordig als regel het bowlen als amusement. Is dat erg? Putnam spreekt in dat verband over verlies van 'sociaal kapitaal', waarmee hij doelt op een algemene neiging tot wederkerigheid – de natuurlijke neiging om elkaar te vertrouwen in de tendentie om iets voor elkaar te betekenen. Deze neiging neemt toe als het vertrouwen zich kan manifesteren. Maar het werkt ook andersom: gebrek aan gemanifesteerd vertrouwen leidt tot vermindering van vertrouwen .

Ook Francis Fukuyama heeft op indrukwekkende wijze een lans gebroken voor 'het vertrouwen' als vormgevende component in een samenleving. Hij was nog een echte neoconservatief toen hij in 1995 het boek 'Trust: The Social Virtues and the Creation of Prosperity' schreef over de betekenis van moraliteit en vertrouwen als basis voor een aantrekkelijke samenleving. In een retorisch buitengewoon meeslepend betoog laat hij zien hoe landen met een relatief goed ontwikkeld vertrouwen, een het economisch beter doen dan landen met een minder ontwikkeld 'sociaal kapitaal', om deze twee begrippen maar eens met elkaar te verbinden.

De altijd kritische Richard Sennett schrijft: "Een regime dat de leden van de samenleving geen diepe reden geeft voor elkaar te zorgen, kan niet lang zijn legitimiteit overeind houden" . Kritiek die zowel geldt voor het postmoderne kapitalisme als voor de doorgeschoten verzorgingsstaat.

De politieke koers waarbij de burger wordt behandeld als een calculerend individu lijkt onhoudbaar te worden. Het inzicht breekt door dat die burger iemand is die zijn leven regelt in transacties, die alles wil kopen en verkopen tegen een prijs. Zijn betrekkingen zijn verzakelijkt: 'voor jou een ander'. Dat impliceert van de weeromstuit dat die mens op niemand rekent. Hij kan altijd ergens anders terecht. En omdat niemand op hem rekent, heeft de calculerende burger tegenover niemand verplichtingen. Zo gezien vormt het postmoderne kapitalisme zowel een bedreiging voor de persoonlijkheid van het individu als voor de stabiliteit van de samenleving. Zonder duurzame betrekkingen geen stabiele samenleving.

De calculerende burger in zijn positieve hoedanigheid was echter een autonoom, stevig individu, dat bevrijd was van de ketenen van de irrationaliteit – bevrijd van de grote verhalen, bevrijd van godsdienst, bevrijd van de verzuilde samenleving – en vooral ook: bevrijd van de verstikkende beklemming van de verzorgingsstaat, waarin alles wat hem overkwam werd afgedekt. Die zakelijke burger (heel anders dan zijn voorganger: de emanciperende arbeider in de verzorgingsstaat) durfde ter wille van de bevrediging van zijn behoefte wel een gecalculeerd risico aan! En door zijn vlijt en zakelijkheid bouwde hij al calculerend aan een ondernemende, sterke open samenleving.

Dat idee werkte in een tijd waarin planeconomie en verzorgingsstaat haalbare werkelijkheden dreigden te worden, maar is nu uit de tijd, nu de open samenleving een desintegrerende samenleving lijkt te worden, en nu buiten de grenzen van het postmoderne kapitalisme een beklemmende, verarmde, vuile wereld ontstaat die ons bestaan en bestaansrecht aantast .

De kerken aan zet
De samenleving gaat overstag en ontwikkelt weer waardering voor de betrekkingen tussen mensen en voor hun hogere aspiraties. Voor wederzijdsheid die meer is dan een economische transactie. Vertrouwen, sociaal kapitaal. Bij zo'n koerswijziging treden verschijnselen op die men ook kan waarnemen wanneer een groot zeilschip overstag gaat. Geflapper van zeilen, lichte vormen van paniek, schuivend en vallend vaatwerk. Mopperende passagiers. Men was zo gewend aan die helling over stuurboord en nu helt het schip ineens over bakboord… Pas na enige tijd is men weer gewend aan de nieuwe verhoudingen. Maar zover is het nu nog niet. Hier en daar begint men te wennen aan de nieuwe koers, maar de verwarring en de nervositeit van de grote manoeuvre heersen nog steeds, voor tevredenheid over de nieuwe koers is er slechts in beperkte kring ruimte. Ook de kerk gaat voort alsof er niets veranderd is. De oproep van Jan Franssen aan de kerken is in Zuid Holland door de kerken in verwarring genegeerd.

Terwijl de Vereniging Nederlandse Gemeenten en AEDES zich expliciet te weer stellen tegen de moreel onhoudbare vreemdelingenwetgeving (aan moed kan het niet liggen…), zwijgt de PKN – alsof hun bijdrage er toch niet toe doet en de interne discussies in de kerk belangrijker zijn dat de moraliteit van de politiek. Voorlopig wijt ik dat aan de algemene verwarring over de politieke toestand van Nederland en het ontbreken van de kerk op al die plekken waar het maatschappelijke debat zich afspeelt.

De kerk is bovendien vanuit haar eigen perspectief nimmer dienstbaar aan de doelen van de staat – toch heeft de verhouding met het politieke discours van meet af aan grote betekenis gehad voor de ontwikkeling van de kerk. En andersom heeft het Christendom de morele condities geschapen voor de evolutie van de samenleving . Christendom kon gaan bloeien in het bijzondere klimaat in het Romeinse rijk. Kreeg zijn verspreiding en organisatorische vorm in relatie tot de opkomst van het feodalisme in het Frankische rijk – en gaf daar op zijn beurt vorm aan. Zonder edict van Worms zou de graaf van Holland het niet hebben aangedurfd om de Rijn af te dammen (waarmee de eerste gekozen bisschop van Utrecht zijn verbinding met de zee verloor) en te starten met een intensief ontginningsprogramma in de lage landen – en zou Schiedam nooit die prominente plek krijgen die het in de 14e eeuw kon verwerven. Onze Grote Kerk zou een stuk kleiner zijn. De reformatie kan niet begrepen worden zonder de statenvorming in Europa. Enzovoort enzovoort.

Zou de secularisatie van de samenleving in het laatste kwart van de 20e eeuw het einde betekenen van de kritische, constructieve interactie tussen staat en kerk? Zelfs als we dat zouden willen (zo niet uit gebrek aan moed, dan misschien uit gemakzucht of onmachtigheid), dan nog betekent de opkomst van de Islam dat de kerk zich niet kán terugtrekken in splendid isolation, zonder zichzelf tot marginaliteit te veroordelen. Niets is vitaliserender dan een actieve concurrent – zo blijkt uit de praktijk van de organisatiekunde , al bestaat het risico dat de uitgedaagde vorm zich gaat aanpassen aan de matrijs van de uitdager. Met alle risico’s van dien voor de ontwikkelingskoers van de kerk. Dat pleit voor een eigen programma. Daarbij moet gezegd zijn: ‘de kerk màg zich niet terugtrekken’ uit de politieke dialoog, omdat wetgeving en met name de vreemdelingenwetgeving op inhoudelijke en morele gronden de kerk tot actie verplicht.

Maar vanuit politiek gezichtspunt belangijker: wie anders dan de kerk zou die miserabele mensensoort kunnen redden, die gekweekt is in de laatste dertig jaren van postmodern kapitalisme? De calculerende burger, de bange blanke – relatiearm, bezitsrijk, vervreemd, ontworteld, bang en boos in zijn welvaartsgetto. Hun invloed neemt gevaarlijke vormen aan: de eerste gated communties worden gebouwd in Nederland; zodra een kleuterschool uitgaat belt men de politie wegens geluidsoverlast; vitale jongeren wordt gedefinieerd als bedreigende hanggroepen – zo doende stookt die mensensoort het vuur van het extremisme op. De kerk heeft directe toegang tot die doelgroep zou ik zeggen.

Zien, bewogen worden en in beweging komen is de projectvorm van de barmhartigheid, dat vermogen tot onbaatzuchtig meevoelen – en is de belichaming van radicale kritiek op het bestaan van de calculerende burger. Barmhartigheid vormt zo gezien de genetische code van het politiek zo gewenste vertrouwen. De basis onder de wederkerigheid. Politiek gewenst… zeker, maar barmhartigheid vormt ook de basis onder het herstel van de maatschappelijke verbanden die het substraat voor en het resultaat zijn van een vitale kerk.
A C H T E R G R O N D M A T E R I A A L
zien en onbewogen blijven

wet en barmhartigheid

Vreemdelingenrecht

Volgens de definities van VN zijn vluchtelingen "mensen die gevlucht zijn vanwege vervolging, gebaseerd op ras, religie, nationaliteit, sociale groep of politieke mening". In de praktijk worden alle vluchtelingen door overheden eerst tot "asielzoekers" of "economische vluchtelingen" bestempeld.

Wereldwijd wordt vervolgens slechts een heel klein deel van de asielzoekers erkend als vluchteling die volgens het vluchtelingenverdrag moet worden toegelaten. "Economische vluchtelingen die alleen maar komen voor een beter leven, hoeven we geen verblijfsvergunning te geven", luidt dan de redenering.

Wat houdt de mens in leven... ?

Incident - dialoog in de 2e kamer

Vraag 1.
Kent u het bericht over Somalische asielzoekers die onlangs door Nederland werden uitgezet en kort na hun terugkeer zijn vermoord?

Antwoord.
Ja.
Ik hecht eraan te melden dat deze informatie niet juist is. In het bericht wordt de suggestie gewekt dat een tweetal Somalische vreemdelingen (waarvan één behorende tot een etnische minderheid) door toedoen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in mei 2004 in Mogadishu terecht is gekomen. Navraag bij Amnesty International Nederland heeft geleerd dat slechts één van de omgekomen Somalische vreemdelingen door de Nederlandse overheid in oktober 2003 is uitgezet. Deze vreemdeling behoorde tot een meerderheidsgroep en stond bij de IND onder een andere naam geregistreerd.
Vraag 2.
Gaat u een onderzoek instellen naar de oorzaak van het overlijden van de asielzoekers? Zo ja, gaat u zorgdragen voor onafhankelijke onderzoekers? Bent u bereid de Kamer zo spoedig mogelijk te berichten over de uitkomst van het onderzoek?

Antwoord.
Vooralsnog zie ik onvoldoende aanleiding om een dergelijk onderzoek in te stellen. Alleen in uitzonderlijke gevallen ben ik bereid de situatie van betrokkenena terugkeer te onderzoeken, zulks in samenwerking met het Ministerie vanBuitenlandse Zaken. Dit kan alleen op basis van voldoende betrouwbaar enconcreet geachte signalen die bovendien verband houden met feiten en omstandigheden die in de asielrechtelijke procedure van betrokkene inNederland aan de orde zijn geweest. Voor de beslissing om zo'n onderzoek aldan niet in te stellen bestaan geen algemene richtlijnen, omdat het hiergaat om individuele gevallen die onderling sterk kunnen verschillen. Voor het onderhavige geval geldt dat zelfs indien zou blijken dat de betrokken vreemdeling van het leven is beroofd in Mogadishu, er mijns inziens, alleen al vanwege het tijdsverloop tussen de uitzetting en het zich voordoen van het betreurenswaardige feit, geen verband bestaat met het terugkeerbeleid. De betreffende vreemdeling is tijdens zijn uitzetting in het bezit gesteld van een vliegticket waarmee hij het veilige gebied in Somalië kon bereiken. Waarom hij in Mogadishu is uitgestapt of zich later vanuit het veilige gebied naar Mogadishu heeft begeven, is onbekend. Dit alles biedt onvoldoende aanleiding om op grond hiervan een onderzoek in te stellen.

Vreemdeling bij uitzetten steeds gewelddadiger

dinsdag 10 oktober 2006 14:38

Steeds vaker moet de marechaussee mee in het vliegtuig om uitgezette vreemdelingen in bedwang te houden. In 2005 ging het om één op de zes verwijderingen, ruim 2.000 in totaal.

Bij die 2.000 moest de marechaussee in meer dan de helft van de gevallen, 1.152 keer, dwangmiddelen gebruiken, zoals plastic handboeien of banden om de armen.
De cijfers komen van televisieprogramma Netwerk, dat vanavond een uitzending wijdt aan 'het uitzettingsbeleid in de praktijk'. De verslaggever van Netwerk spreekt ook met een voormalig medewerker van de marechaussee.

Handen vol

Volgens de ex-marechaussee zijn de uit te zetten vreemdelingen in veel gevallen moeilijk in bedwang te houden. Ze schoppen of slaan, spugen, smeren zichzelf in met poep of verwonden zichzelf. De marechaussees hebben er hun handen vol aan.
Zo vol dat zij in meer dan de helft van de geëscorteerde uitzettingen besluiten de vlucht af te breken. In 2005 gebeurde dat 2.290 keer. In 220 gevallen besloot de gezagvoerder van de vlucht, op basis van informatie van de marechaussee, de vreemdeling te weigeren.

Volgens woordvoerder Eric Vermeulen van de Koninklijke Marechaussee moeten er doorgaans drie marechaussees mee met één vreemdeling. Vermeulen bevestigt dat de marechausse dwangmiddelen mag gebruiken. 'Maar wij proberen altijd de-escalerend te werk te gaan, en de vreemdelingen zoveel mogelijk gerust te stellen. De procedures liggen vast.'

Door Bas Benneker

Werkwijze uitzetting Schiphol aangepast

Woensdag 29 augustus 2007 - AMSTERDAM - De minimumleeftijd van begeleiders van de Koninklijke Marechaussee die vreemdelingen uitzetten, wordt verhoogd van twintig naar 23 jaar. Het ministerie van Defensie hoopt zo mensen met iets meer levenservaring in te kunnen zetten, die ook meer gezag hebben tegenover autoriteiten in het buitenland.

Minister van Defensie Van Middelkoop reageert met deze eerste maatregel op een gisteren verschenen rapport van de commissie die toezicht houdt op uitzettingen door de marechaussee. Die constateert dat de escorts soms wel erg jong zijn. Ook moeten vreemdelingen soms uren wachten zonder toegang tot een toilet, eten of drinken. Ze raken daardoor volgens de commissie onnodig opstandig en gestresst.

Wel is duidelijk dat er bij de uitzettingen slechts incidenteel te veel geweld wordt gebruikt. De regels zijn niet altijd duidelijk. Als een vreemdeling in het vliegtuig blijft schreeuwen, gebeurt het wel eens dat de escorts van de marechaussee hem met het hoofd tegen de rugleuning van de stoel ervoor duwen om het geluid te dempen. Dat is niet expliciet verboden, maar voor de commissie is het onacceptabel.

Justitie zegt toe vreemdelingen voortaan eten te geven voor ze naar Schiphol gaan. En als ze daar langer moeten wachten dan voorzien, krijgen ze ook daar een maaltijd.

Wanneer neutraliteit een zonde wordt...

Verzet - citaat uit de toespraak van Geert Mak, gehouden op 4 mei 2004

Veel mensen hebben moeten wennen aan het idee van verzet. Het waren brave burgers die er pas gaandeweg van overtuigd raakten dat hier alle grenzen werden overschreden. 'Het algemeen verbreide besef dat je voor geweld niet wijkt maar je ertegen verzet is van nu, van achteraf, niet van toen,' schreef Primo Levi, de grote Italiaanse chroniqueur van de concentratiekampen. En, laten we eerlijk zijn, bij velen is dat besef nooit gekomen. Ze keken niet, of ze keken weg. En ze weigerden dat kwellende dialoog met zichzelf aan te gaan, omdat hun rust, hun loopbaan, en een ordelijk verloop der dingen voor hen zwaarder wogen.

Diezelfde Primo Levi heeft ooit zijn relatie beschreven met een Duitse collegachemicus, waarmee hij in Auschwitz nauw samenwerkte. Ze deden dezelfde proeven, overlegden als gelijken over de vragen van hun vak, en er was maar één verschil tussen beiden: Levi zat 's avonds binnen het prikkeldraad en zijn collega erbuiten. Deze Oberingenieur zei later dat hij van de gaskamers niets had geweten, hij had er nooit iemand naar gevraagd. 'Hij trakteerde zichzelf niet op leugens,' schreef Levi, 'maar op lacunes, blanco spaties.'

De voorbeelden kennen we allemaal, ook uit onze eigen geschiedenis. Ik noem er één. Al voor de oorlog, in februari 1934 werd een jeugdige Duitser, een zekere Herbert Frahm, in Laren opgepakt, toen hij daar met een internationaal gezelschap van vervolgde linkse jongeren bijeen-kwam om een antwoord te zoeken op de almaar toenemende nazi-terreur. Ze werden bij de grens van Zevenaar door de Nederlandse politie keurig aan de Gestapo overgedragen, de meesten verdwenen voorgoed. Blanco spaties. Alleen Herbert Frahm ontsprong de dans, Noorwegen stelde zich voor hem garant, en later zou hij, onder een nieuwgekozen naam, uitgroeien tot een van Europa's grootste staatslieden: Willy Brandt.

Barmhartigheid en de binding aan een groep

Onbarmhartigheid en het geweten van Eichmann; Hannah Arendt

Hannah Arendt schrijft in haar boek Eichmann in Jerusalem over de schokkende gewoonheid van de ambtelijke baas van de Jodentransporten. Die zag en wist alles, maar bleef onbewogen en effectief de mensen die buiten de orde waren verklaard transporteren naar de vernietingsplekken.

Behalve een ongewone ijver om alles te doen wat bevorderlijk kon zijn voor zijn carrière bezat hij [Eichmann] in het geheel geen motieven. En ook deze ijver was op zichzelf nog geenszins misdadig; hij zou beslist nooit een van zijn superieuren hebben vermoord om op diens stoel te komen. [...] Hij was niet dom. Het was in zekere zin pure gedachteloosheid – heel iets anders dan domheid – die hem ervoor predisponeerde een van de grootste misdadigers van zijn tijd te worden.”

Arendt vraagt zich af of Eichmann last had van zijn geweten of zich voor die stem van het geweten afsloot. Zij komt tot de conclusie dat Eichmann de stem van zijn geweten had vervangen door de stem van zijn opdrachtgevers. Hij verkeerde in een toestand waarbij "de stem van het geweten in hem precies zo sprak als de stem van het Duitse establishment". Dat was precies zoals dat Duitse establishment het wilde. Ze verwijst naar de beruchte toespraken die Himmler in oktober 1943 in Posen hield voor hooggeplaatste SS'ers en nazi's. Himmler hield de aanwezigen voor: “dat de jodenuitroeiing een geweldige, unieke taak was die zware eisen aan hen stelde; dat ze verre van gemene boeven, geboren sadisten of anderszins perverse figuren waren, maar normale mensen".

Dat heeft Eichmann geloofd – meent Arendt. En daarmee werd de zwaarte van de taak van de dader het object van erbarmen. Het springende punt is niet zozeer dat Schreibtischtäter als Eichmann “hun 'normale geweten' het zwijgen kunnen opleggen, als wel hoe men hen kon bevrijden van de 'animalische Mitleids-reacties' die vrijwel elk normaal mens bij de aanblik van fysiek lijden te zien geeft."

Dat medelijden in statu nascendi werd door Himmler "als het ware in omgekeerde richting gestuurd en in plaats van op anderen op de eigen persoon gericht; zodat een moordenaar, wanneer hij weer eens de gruwelijkheid van zijn daden besefte, niet meer [dacht]: wat doe ik eigenlijk?!, maar: Wat ik bij de vervulling van mijn verschrikkelijke plicht niet allemaal moet doorstaan". Medelijden wordt zelfmedelijden – (mede)lijden voor de goede zaak van de machthebbers.

De man die alles zag